WOELWATERTJE
DOOR
JOH. H. BEEN.

I.
Ik zag een jongen zitten,
Een jongen op de school,
Zijn ooren wijd van 't hoofd af,
Het donker oog vol jool,
Brutalen wipneus, koonen
Wel minder rood dan bruin,
Zijn blauwen kiel half open,
Het slappe kraagje schuin;
Ondeugend als de weerga,
Gestraft — een lastig heer,
Maar bij een vriend'lijk woordje
Soms wonder zacht en teer;
Een jongen om te stelen,
Vol leven en vol lust,
Vol kuren en vol streken,
Geen oogenblik in rust.

Ik zag dien jongen zitten,
O wonder, als een muis!
Den mond een weinig open,
Zijn ruwe handen thuis;
Zijn oog — het stal de woorden
Van meesters lippen af:
„Wel jongens, wil-je g'looven,
Michiel kreeg zware straf;
Maar toen zijn vader inzag,