VOORBEREIDING TOT DE VERKIEZINGEN

door JOH. H. BEEN



Lieve hemel! Wat al drukte,
Wat al leven in het land!
Roept weer Tromp zijn kloeke knapen,
Groeit weer kiel en mast en want, 1)
Popelt weer het Hollandsch harte
Dat het roemrijk rood-wit-blauw
Voor het aanzicht van Europa
Als een zonne stralen zou,
Dat de naam van Nederland
Klinke tot het verste strand ?

Rommelt weer in donderslagen
't Fiere woord langs d' Oceaan:
"Liever dan als slaaf te leven
"Als een held ten ondergaan!"
Dragen de gewiekte klanken
Van de klok Gods grooten naam,
Vouwt weer een Michiel De Ruijter
Biddende zijn handen saam,
Toont het volk van Jan De Witt
Welk een geestkracht het bezit?

Tromp . . . is dood! Zijn kloeke knapen.
Groote God - waar zijn ze thans?
Waar is Neerlands wereldglorie,
Driekleur, waar uw stralenkrans?
Ach! Geen ebbe valt te keeren ...
Is het dwaasheid, bleeke maan,
Dat, waar gij de waat'ren voortsleurt
Langs een u bekende baan,
't Oog u volgt -- of bij geval
Weer de vloed verrijzen zal?

Dwaasheid?... Dat de droomer vliede,
't Kinderlijk geloof verstomm':
Vaandels zwieren, woorden raat'len,
Lustig bromt de Turksche trom!
Holle, dolle phrasen klinken,
Duizelt niet uw hoofd ervan?
Veel beloften, weinig daden,
Duizend staatslien . . . maar een man?
Al wat mond heeft . redenaar!
Elke vlieg . . . een adelaar!

Och die sprekers, och die menners!
Wie het ooit vergeten zou,
Dat in dagen van benauwdheid
Als meedoogenloos en rouw
Uit den mond van wereldvorsten
't Oordeel over Neerland klonk,
Al dien sprekers, al dien menners,
Hoop, geloof èn moed ontzonk,
En het volk - dat toch nog leeft! -
Voor zichzelf gekozen heeft!

Waar, waar zult gij henenstuiven
Clericaal en Liberaal
En gij and're bastaardwoorden,
Kanker onzer schoone taal?
Waar, waar zult gij henenstuiven,
Als er vuur springt uit het staal,
Als van Alp tot Noordzeestranden
De echo 't schriklijk "Wee!" herhaal',
Als wat niet op rotsgrond staat
Reddeloos verloren gaat?

Zal van u dan vuurglans stralen,
Waar het land ÉÉN vuurzuil vraagt?
Zal van u die geestdrift komen,
Die het bloed door de aad'ren jaagt?
Zult ge een Van der Werf doen spreken,
Als de honger - 't scherpste zwaard! -
Onmeedoogend, onverbidlijk
Door de veege veste vaart?
Zult gij soms in dood en pijn
Neerlands oud Wilhelmus zijn?. . .

Ieder tijdperk heeft zijn speelgoed,
Och, de mensch - dat groote kind! -
Wil steeds vormen, phantaseeren,
Waar het slechts te scheppen vindt!
Maar gelijk als vaders stemme,
Moeders onvergeetlijk woord,
Door ons gansche leven heenruischt,
Overstemd soms - steeds gehoord,
Dringt de stemme van 't verleen
Door 't partijgekibbel heen.

Ruischend langs de zilte baren,
Fluistrend in den avondwind,
Weet die stem van vroeger jaren,
Dat zij hier haar echo vindt.
Naar die stemme MOET gij hooren,
Gij, klein volkje aan de Noordzee!
Stopt ge al voor haar zang uw ooren,
Zingt toch niet uw harte mee?
Dat die stem een profecij
Van een grootsche toekomst zij!

Brielle, April 1891

1) Zinspeling op den zeeslag bij Duins - «Het was niet, alsof men schepen timmerde, maar alsof zij van zelf groeiden enz. »