De Brielse martelares Anneke Jans en de Munsterse Wederdopers

door Johan Been

 

   De beweging der Wederdopers, die zich zoo sterk op sociaal terrein bewoog, dat er toenmalige machthebbers, ja, eigenlijk alle vreedzame burgers uit alle landen en van verschillende geloofsovertuiging door opgeschrikt werden, is als het ware gepersonifieerd in Jan van Leiden, die als zogenaamd Koning van Sion, een tijd lang als onbeperkt heerser in Munster geheerst heeft, doch later als een arme gevangene in een kooi gesloten ten spot van het onbarmhartige gemeen door geheel Duitsland gevoerd werd, om ten slotte op gruwelijke wijze doodgemarteld te worden.

   Zijn eigenlijke naam was Jan Beukelszoon afkomstig uit Leiden, waar hij kleermaker was geweest, aldus daar tot een gilde behorende.

Bovendien was hij niet vreemd aan de Rederijkerskamers, die de Wederdoperij gepropageerd hebben. Eigenaardig is het nu, dat onder meer in den Briel reeds onder de vervolgden om het; tammere Lutheranisme, veel ambachtslieden voorkwamen, en dat, veel later, in een rekwest om onderstand door de oude Kamer van Rhetorica, "der Vroechde bloeme", in 1559 bij Brielse regering ingediend, deze aanvraag gebaseerd was op het feit, dat de leden daarvan "allen tesamen ambachtsluijden" waren. Welnu èn door zijn betrekking tot de Rederijkerskamer èn doordat hijzelf tot de ambachtsluiden behoorde zal het wel geschied zijn, dat Jan van Leiden die met zijn partijgenoten in 't jaar 1535 zich in de stad Munster nestelde en daar de grootste buitensporigheden bedreef, zich met Kerstmis 1533 in den Briel bevond, en aldaar, gelijk de Duitse geschiedschrijver Leopold van Ranke meldt, een gemeente van Wederdopers gesticht heeft van een 13 à 15 leden. Dat was geen grote gemeente zal men zeggen, maar ik heb reden te geloven, dat Leopold van Ranke, die dit terloops in een noot mededeelt, voorbij gezien zal hebben, dat Jan van Leiden met dat getal die Brielsche gemeente vermeerderde. Dit toch is gebleken uit de onderzoekingen van wijlen ds. K. Vos, die mededeelde, dat Jan van Leiden bij die gelegenheid zich in den Briel bevond, vergezeld door Gert ten Clooster, welke laatste 'door den herdoop vijftien of zestien Brielenaars toevoegde aan de Brielse gemeente.

   Hoe dit zij, van die Brielse gemeente van Wederdopers is grote kracht uitgegaan. Tot hen toch behoorde Anneke Jans, die op 24-jarigen leeftijd gehuwd was met den chirurgijn Arent Jansz. Hun huis, dat hun eigendom was, stond in de Capoen - d.i. de Voorstraat. Door de vervolging moest dit echtpaar weldra naar Engeland uitwijken, waar Arent kort daarop aan de tering stierf. Toen trok haar hart naar het vaderland, en met haar zoontje, een kind van 15 maanden en naar zijn moeders vader Ezajas Arentse van Lindt geheten, stak zij de Noordzee over, landde te Vlissingen en meende zich nu over Rotterdam naar Delft te begeven. In de wagen van IJsselmonde op Rotterdam verried zij zich echter, doordat zij met een vriendin een geestelijk liedeke neuriede, waardoor een medereiziger zich gedrongen gevoelde haar aan te geven bij den Baljuw van Rotterdam.

   Voor de justitie gebracht, werd zij den 24en December 1538 ter dood veroordeeld. Op een schuit zou zij uit de gevangenis gebracht, worden buiten' de Delftsche Poort, waar de beul haar verdrinken zou. Want Anneke Jans dacht aan geen herroeping:

   Het enige wat haar beangste, was de martelende vraag, wat er van haar kind terecht zou komen, dat zij op den arm torste, toen zij op de plaats der terechtstelling verscheen. Daar riep zij voor haar kind de barmhartigheid der omstanders in en bood, als onderhoud gedurende den eersten tijd; een welgevulde beurs aan.

   Door het een zowel als het ander werd een arme bakkersknecht, zelf vader van zes kinderen, bewogen, den kleinen Ezajas, wiens gelaat zij ten afscheid met kussen overdekte, uit moeders armen over te nemen. Toen was Anneke Jans los van de wereld, en met blijmoedigheid ging zij den marteldood tegemoet.

   Niet heel vriendelijk werd Ezajas door zijn nieuwe pleegmoeder ontvangen, die zelf nauwelijks raad wist om met haar eigen kroost rond te komen. Maar verder mocht ook zij ervaren, dat een goede daad altijd zegen meebrengt. Inplaats dat men het huis ging schuwen, waar het kind van een Wederdoopster was opgenomen, zag zich de bakkersknecht van alle zijden bijgestaan en voortgeholpen. Het was, alsof de Rotterdammers op deze wijze van terzijde het arme huisgezin wilden steunen bij de opvoeding van dat kind, met welks droevig lot elk medelijdend hart begaan was, zelfs al mocht het de moeder veroordeeld hebben. De knecht werd een baas, zelfs eigenaar van een bierbrouwerij en de naam van Ezajas de Lindts, die later met een van de dochters van zijn weldoener in het huwelijk trad, kan men nog terugvinden in de regentenlijsten van Rotterdam, over welke stad hij in 1580 en 1589 burgemeester is geweest.

   Uit dat Brielse kringetje der Wederdopers zijn nog twee martelaressen voortgekomen. Zoo behoorde onder de vier doopsgezinden, die 4 September 1536 te Zierikzee in 't openbaar verbrand werden, na als bewijs van genade eerst onthoofd te zijn, Janneke Melchior Simonsdochter uit den Briel, die daar mede in 1534 herdoopt was, vermoedelijk evenals Oede Willemsdochter in het huis van Anneke Jans. Ook Oede Willemsdochter onderging de doodstraf van verdrinking en wel den 18den Juli 1542 te Utrecht. Eindelijk werd in 1545 Cornelisz Pietersz. van den Briel, eveneens tot dat clubje behorend, in den Haag onthoofd. Hij was een schoenmaker en leder- handelaar in den Briel geweest, waar hij een paar huizen en een lijnbaan bezeten had.

   Vier martelaars, vier zulke krachtige geloofsgetuigen, uit een niet meer volkrijke stad, geeft ons het vermoeden, dat zij hier meer in de stilte van de huiskamer weggescholen medestanders hadden, dan de Stedelijke regering wettig en overtuigend kon aantonen of uitvinden. Zeker is het, dat diegenen onder de Wederdopers, die door revolutionaire bewegingen en ondernemingen de komst van het duizendjarig rijk wilden verhaasten het oog op den Briel geslagen hadden.

   Het Hof van Holland waarschuwde in het voorjaar van 1535 er de Stedelijke regering uitdrukkelijk voor de Wederdopers, die voor Munster gelegen hadden, van mening waren om, tenzij zij daarin, "deur de hulpe van God almachtich" verhinderd werden, een aanslag op den Briel of Goeree te doen.

   Men moet toch weten, dat grote scharen van Wederdopers zich naar Munster hadden begeven, waar Jan van Leiden als Koning heerste, maar er niet binnen konden, omdat die stad zowel door de Bisschop van Munster als door de Lutherse Landgraaf van Hessen belegerd was. Want in de bestrijding van de in sociaal opzicht; aller-gevaarlijkst gerekende Wederdopers trokken Roomsen en Luthersen één lijn. Die talrijke benden partijgenoten van Jan van Leiden besloten om een zeer gunstig gelegen zeeplaats in Holland te verrassen, wat zij in het begin van Mei van dat jaar zelfs ten opzichte van Amsterdam hebben beproefd.

   Onmiddellijk na het ontvangen van deze waarschuwing nam de Brielse regering 'voor de stad zowel als voor het gehele eiland Voome allerlei maatregelen, niet het minst betreffende het toezicht op vreemdelingen. Niet zozeer op vreemde bedelaars, kramers en ketelboeters, die, gezond of ziek, binnen de korst mogelijke tijd uit Voorne gezet moesten worden, dan wel op de hannekemaaiers, wier namen bij komst en vertrek opgeschreven moesten worden, terwijl geen prior van een klooster een vreemden monnik mocht opnemen, wanneer die niet een getuigschrift van zijn eigen overste kon tonen, en datzelfde gold voor de vreemde nonnen. In de stad had elke waard de namen van zijn logeergasten op te tekenen en meer dergelijke maatregelen om precies te weten, wie een vreemdeling was en wat hij in het Brielse land kwam doen.

   Verder gold de bepaling, dat alle inwoners van Voorne het oog gericht moesten houden op den Brielse toren. Vertoonde zich daarop een zwarte vlag, dan liet men maar al zijn werk in de steek om gewapend naar de stad te ijlen. Om dan niet juist het gevaar in den mond te lopen, had men te letten op een tweede vlag, n.l. een witte. Werd die aan de Noordzijde van den toren uitgestoken, zoo kwam het gevaar van den zeekant; de witte vlag aan de Zuidzijde toonde aan, dat het gevaar van den landkant dreigde, dus in de richting van Zwartewaal uit.

Eindelijk werd bevolen dat ieder een wapen  moest hebben en dat daartoe op een bepaalde tijd al de landlieden ter inspectie voor het Stadhuis naar den Briel moesten komen.

   Negenenveertig dagen hield men een streng toezicht en bleef op zijn qui-vive. Na den val van Munster, op 23 Juni 1535, waarbij en waarna de Wederdopers stelselmatig uitgeroeid werden, kon men wederom tot den vroegere rustige toestand terugkeren.

   Echter slechts tijdelijk. Want het volgende jaar dreigde nog eenmaal het gevaar, en werden in alle dorpen gewapende wachters aangesteld, die op een eigenaardige wijze een keten sloten om dit eiland. Zoo had Oostvoorne 2 mannen te paard en 1 te voet, die zich voortdurend in betrekking stelden met den Briel en Rockanje. De wachters van Rockanje brachten telkens het wachtwoord over van Oostvoorne naar Nieuw-Helvoet, die weer in betrekking stonden met Nieuwenhoorn, en zoo ging het over Oudenhoorn, Zwartewaal en Brielsch-Nieuwland weer naar den Briel.

   Wanneer er dus iets verdachts geschiedde, was dit - binnen den kortst mogelijke tijd - niet alleen in den Briel maar over het ganse eiland bekend, en kwam geheel Voorne in beweging om zich tegen den aanslag gewapender hand te verzetten.

   Waarschijnlijk door deze uitmuntende maatregelen is den Briel er voor bewaard gebleven om in de geschiedenis een tweede Munster te worden.


*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*

Voor meer informatie over Anneken Jans, zie: Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9(1933)-P.J. Blok, P.C. Molhuysen