De heldendaden van Generaal-majoor Jan Egbert van Gorkum (overgrootvader van F.J.D.C. Egter van Wissekerke) tijdens de Slag bij Waterloo



door Jenneke Groeneveld




In 1910 schrijft Johan Been: "Een familielid van wijlen de generaal-majoor Jan Egbert van Gorkum heeft mij, met het verlof om wat ik daartoe geschikt achtte te publiceren, enige handschriften van gemelde krijgsman gegeven, waaronder er een voorkomt getiteld: "mijne Staats- en Militaire herinneringen in den jare 1814 en de honderd dagen van 1815".

Het familielid van wie Johan Been rond 1910 bovengenoemde geschriften ontving, was: F.J.D.C. Egter van Wissekerke.
Egter van Wissekerke was van 1901 tot 1919 gemeenteraadslid en daarna burgemeester van Brielle. Zijn naam wordt in de Brielse geschiedenis levend gehouden doordat er een pleintje op het ravelijn aan de Kaaisingel naar hem is vernoemd en er een plaquette met zijn portret is aangebracht bij de Kaaistraat. Van het ambtskostuum dat de burgemeester bij officiële gelegenheden droeg, werd in 2014 de steek en degen aan het Brielse Museum geschonken.




Burgemeester Egter van Wissekerke en Johan Been hadden een goede verstandhouding. Het was Johan Been die historisch onderbouwde toespraken voor hem schreef en samen waren zij de stuwende kracht achter de uitvoering van diverse Brielse welvaartsplannen.
De schrijver van de ter inzage gegeven gedenkschriften was Generaal-majoor Jan Egbert van Gorkum. Hij was de overgrootvader van 'de Brielse burgemeester' Egter van Wissekerke. Een levensschets van majoor Van Gorkum, die tijdens de Slag bij Waterloo de persoonlijk adjudant van de prins van Oranje, de latere Willem II, was, komt voor in de Handelingen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1863), door L.C. de Fremery.

Het artikel dat Johan Been schreef naar aanleiding van de memoires die hij had bestudeerd, schenkt aandacht aan de rol die majoor Van Gorkum speelde bij de politieke en militaire situatie die aan de slag bij Waterloo voorafging en eindigt met de heldendaad van de majoor. Die wist namelijk, met groot gevaar voor eigen leven, de toevoer van de munitie naar het slagveld te regelen en leverde daardoor een belangrijke bijdrage aan de overwinning. Naast de gepubliceerde memoires van majoor Van Gorkum baseerde Been zijn publicatie ook op het werk van De Bas en Tserclaes: La Campagne de 1815 au Pays-Bas.
De artikelenreeks bestaat uit zes hoofdstukken:

I. Naar een groter Nederland; II. Onder de schaduw van Napoleon; III. Naar Quatre-Bras; IV. De ruitertochtjes van Majoor Van Gorkum; V. Van Quatre-Bras naar Waterloo; VI. De weg naar Brussel.


Het gehele artikel is gepubliceerd in Historische Fragmenten, een in 1913 gepubliceerde verzamelband van werken van Johan Been en verscheen in verkorte feuilletonvorm in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 1911.

Hier een fragment waarin de laatste gruwelijke uren van de veldslag worden beschreven:

"Uit de gedenkschriften bemerkt men, dat de majoor met een begrijpelijke belangstelling de loop van de strijd volgde. Doch weldra werden zijn gedachten een andere kant op getrokken. Van zijn vriend Carmichael Smith en nog een ander Engels officier hoorde hij de jobstijding, dat het contact met Brussel zeker weer moest verbroken zijn, want men begon gebrek aan schietvoorraad te gevoelen. Hij vroeg, of dit gebrek soms aan een andere oorzaak was te wijten, maar deed tegelijkertijd wat beters dan vragen en veronderstellen. Waartoe trouwens de omstandigheden niet gunstig waren. Een ordonnans werd uitgezonden om, dwars door het oorlogsgewoel heen, kapitein Ninaber op te zoeken, met de boodschap, dat de majoor hem op de weg tussen Mont St. Jean en Waterloo wenste te spreken. Intussen daalde de majoor alvast dien weg af, en het was een balsem voor zijn ontsteld gemoed, toen hij verscheidene Engelse munitiewagens ontmoette. Weldra kon kapitein Ninaber hem geheel geruststellen. De weg was voor de passage geheel vrij. De munitiewagens konden van Brussel naar het slagveld, en de wagens met gekwetsten in omgekeerde volgorde, de weg zonder enige hindernis afleggen. Tevreden gesteld over deze uitslag van zijn onderzoek, keerde hij naar een van de trefpunten van de Prins of de Hertog terug; het kon omstreeks half 3 à 3 uur zijn.

Wanneer men dit zo kalmweg hoort vertellen, lijkt het wel, of de majoor bij een grote manoeuvre wat heen en weer rijdt. Het waren echter geen benijdbare tochtjes, die hij maakte. De strijd was in volle gang; een der gruwelijkste en hartstochtelijkste veldslagen waarvan de geschiedenis gewaagt. De majoor blijkt een rustig en kalm man te zijn geweest, die er in zijn optekeningen gans en al geen ophef van maakt, hoe gevaarlijk ook voor hem meer dan eens de vervulling van zijn plicht was. Nu voorziet hij hier, en dan weder daar een bataljon van munitie, en dat alles geschiedt onder het vuur van de vijand. Hij spreekt van sterk gedunde brigades; van een woeste aanval, waarbij alles, wat zich niet uit de voeten kon maken, werd neergesabeld, en als echt soldaat roept hij uit: "het was een woedend gevecht, prachtig om te aanschouwen!" Welk een woede zich van de strijdenden had meester gemaakt; blijkt wel hieruit, dat bij deze gelegenheid de door ons gemaakte gevangenen nog een tijdlang in gestrekte draf moesten meelopen, eigenlijk meegesleurd werden. Wie niet mee wilde, werd met een sabelhouw of de dood gestraft. "Kijk eens aan", riep een gewond Frans officier in zijn moedertaal tot majoor van Gorkum, 'hoe die barbaren ons behandelen', maar voegde er vol trots aan toe, dat zij eerst na dappere tegenstand bezweken waren.(.)

O, gruwelijk is die veldslag geweest. Misschien herinnert men zich met afschuw die episode uit Erckmann-Chatrian's Waterloo, van die zware wagens, heenrijdend over de gewonden en hen verpletterend tot één bloedige massa. Majoor van Gorkum is van een dergelijk verschrikkelijk moment getuige geweest, en, hoe ook gehard tegen de ellende des oorlogs, hij werd door dit schouwspel diep getroffen.
'De slag nam in hevigheid toe', verhaalt hij, 'de vijandelijke aanvallen volgden elkander zonder tussenpozen op, en het getal gewonden van cavalerie en infanterie vermeerderde; de eersten, met afgrijselijke wonden in het lijf, die zich te paard hielden met een ontbrekende of er half bij hangende arm. Zij vertraden of verdrongen de gewonde infanteristen en vulden zóó heel de weg, dat de voertuigen, naar het slagveld oprukkende, hun doortocht op de noodlottigste wijze voor velen moesten forceren. Wie niet met spoed uit de voeten kon komen, werd onmeedogend overreden; het was afschuwelijk om te zien.'
En nu we deze betuiging van deernis, welke zijn soldatenhart eer aandoet, van majoor van Gorkum aangehoord hebben, nemen we afscheid van hem, die door kranige wijze, waarop hij er voor gezorgd heeft, dat het slagveld in contact bleef met Brussel, voorzeker niet weinig heeft bijgedragen tot de zegepraal van Waterloo. De zegepraal van Waterloo, die zo duur, ten koste van vele mensenlevens, ten koste van ontzaglijk veel ellende, en, men mag het niet vergeten, niet in het minst door het tijdig aankomen van de Pruisen behaald is.

Hoe gaarne zouden we nog even de blik wenden naar die oude gedienden, naar die onsterfelijke garde van Napoleon. Zelden is er in de geschiedenis iets zo tragisch geweest als de ondergang van deze ijzervreters, die, onafwendbaar aanrukkend, de gelederen sluitend wanneer een kanonskogel er een afschuwelijk gat in had geslagen, gestorven zijn voor hun Keizer. Doch.we mogen waarlijk niet eindigen met een 'Vive l'Empereur!'
Liever brengen wij het bloedige slagveld van Waterloo wederom in contact met Brussel. Maar op welk een hartverheffende wijze nu! Reeds in de vroege ochtend van de volgende dag zwermden de Brusselaars uit naar het slagveld. Niet uit nieuwsgierigheid, maar om te helpen, mee te voeren wat nog te redden viel van de arme, in wondkoorts ijlende, soms vreselijk verminkte gekwetsten. Geheel Brussel veranderde in een lazaret. Men nam ze op in de particuliere gezinnen. Toen de gewone hospitalen niet toereikend bleken verpleegden men ook in andere steden op zulk een innig hartelijke wijze de gewonden, waarvan op die manier, behalve in de lazaretten, ruim twintigduizend werden bijgestaan. En hoeveel arme kerels waren in de gevechten gesneuveld!
Neen, niet met een 'Vive l'Empereur!' kunnen we eindigen. Wel met een ander woord. Een woord van Napoleon zelf tot ons. Men vond een proclamatie, door hem opgesteld in de zekerheid, dat hij overwinnaar zou zijn. Daarin sprak hij tot ons: 'Gij zijt waardig Fransen te zijn!' Doch wij hebben bij Waterloo getoond het te verdienen Nederlanders te mogen zijn.