Kunst en kennis van de Brielse familie Sinia



Jenneke Groeneveld




1929, J.G. Sinia, de Sint-Catharijnekerk gezien vanaf de wallen bij de Kaaipoort



In de zomer van 1878 werd door de wet op het Hoger Onderwijs de subsidie voor gymnasia stopgezet. Voor Brielle betekende het, mede door de benarde financiële situatie waarin het stadje verkeerde, dat het eeuwenoude Brielse Gymnasium opgeheven zou moeten worden.
Al snel verlieten de getroffen docenten de stad om ergens anders aan de slag te gaan terwijl de bezorgde ouders van de zittende en aankomende leerlingen zich begonnen af te vragen wat voor soort voortgezet onderwijs ervoor in de plaats zou gaan komen.
In het belang van Brielle, en gezien de streekfunctie die de middelbare school hier vervulde, dachten de Brielse raadsleden aan een 5-jarige Hogere Burgerschool. Het ministerie van Binnenlandse Zaken achtte een dergelijk type onderwijs echter niet realiseerbaar, omdat hier, gezien de slechte financiële positie waarin Brielle verkeerde, overheidssubsidie voor nodig zou zijn.
Tijdens een vergadering van de Brielse raadsleden met de inspecteur van het Middelbaar Onderwijs kwam men tot de conclusie dat de Brielse wens voor een 5-jarige HBS een brug te ver was. Na een tijd vol spanning kwam er dan toch een oplossing. Nog net voor het nieuwe schooljaar kwamen de minister en de Brielse raadsleden tot overeenkomst en werd besloten tot 'het oprichten eener Hoogere Burgerschool met 3-jarige cursus'.

Een 3-jarige HBS voor Brielle


In afwachting van de toestemming voor het oprichten van de HBS was de Brielse Raad al op de zaak vooruitgelopen. Zo werd als locatie voor de nieuwe Hogere Burgerschool een groot herenhuis in de Nobelstraat aangekocht en werden nieuwe leraren aangenomen. Als directeur van de school werd de heer dr. R. Sinia benoemd, die op 6 september 1879 bij de plechtige opening meteen met alle betrokkenen kennis kon maken.



De Brielse HBS van 1897 tot 1922 in de Nobelstraat


Dr. Rinse Sinia (1839-1899)

Met het aanstellen van dr. Rinse Sinia had Brielle een goede keus gemaakt. Tot zijn aanstelling in Brielle was hij leraar geweest op de HBS te Hoorn, waar hij lesgaf in de natuur-, schei- en dierkunde. Daarnaast was hij aan de Hoornse tekenschool verbonden geweest. Bij zijn aanstelling in Brielle bracht hij voor zijn leerlingen een door hem zelfgeschreven leerboek mee: Beknopt leerboek der Natuurkunde, geïllustreerd met 229 figuren. Ook een door hem bewerkt boek van de Beginselen der scheikundige analyse ten dienste van Hogere Burgerscholen behoorde tot de leerboeken. Kort voor zijn aanstelling in Brielle was Sinia gepromoveerd tot doctor in de wis- en natuurkunde op het proefschrift: Johannes Swammerdam in de lijst van zijn tijd.


Sinia en het darwinisme

Naast een bekwaam directeur en kundig leraar bleek Sinia ook een talentvolle en begaafde spreker. Hij was beslist niet het type 'kamergeleerde', maar een toegewijde intellectueel die met publicaties in diverse tijdschriften de wetenschap trachtte te populariseren en te bevorderen. Dat probeerde hij niet alleen als docent, maar ook door middel van lezingen en artikelen voor een breed publiek. Als fervent aanhanger van het darwinisme hield hij in verband hiermee lezingen over de afstamming van de mens. Zo hield hij in Enkhuizen, voor zijn komst naar Brielle, lezingen over de natuurlijke schepping volgens de leer van Darwin in een serie van 6 lezingen. De voordrachten over dit onderwerp die dr. Sinia in Brielle hield, bleken echter niet goed aan te sluiten bij de religieuze overtuiging van een groot deel van het publiek. Bij de tweede lezing over het darwinisme bleef de zaal vrijwel leeg. Ook moest dr. Sinia via krantenberichten zichzelf en zijn school verdedigen tegen de gemoedsbezwaren van een rooms-katholieke vader die tegen het middelbaar onderwijs te Brielle was en daarom voor zijn zoon vrijstelling van de lessen in plant- en dierkunde vroeg. Ondanks deze moeilijke start bleef de waardering voor dr. Sinia groot. In de loop der jaren werd hij een zeer geacht en geliefd Briellenaar, wiens lezingen grote belangstelling trokken. Als docent was hij niet alleen actief in Brielle, maar ook in de omliggende gemeenten, zoals Heenvliet, Nieuwenhoorn en Hellevoetsluis, waar hij lesgaf op de normaal- en tekenscholen.

Sinia en Been op de bres voor Tromp

Zijn betrokkenheid bij zowel het actuele als historische Brielle toonde hij door plaats te nemen in tal van commissies. Een van zijn laatste functies als bestuurslid vervulde hij vanaf 1896, in de landelijke commissie voor de oprichting van een standbeeld voor Maarten Harpertszoon Tromp, dat ter gelegenheid van zijn 300e geboortedag in 1898 in Rotterdam opgericht zou worden. Wegens gebrek aan animo en dus aan financiën kon het standbeeld in 1898 niet gerealiseerd worden. Inmiddels had men in Brielle het plan opgevat om ter ere van Tromp in zijn geboortestad een museum in te richten, waarvoor een Brielse commissie werd gevormd. Begin 1899 werd Sinia benoemd tot vicevoorzitter hiervan; als penningmeester werd Johan Been aangesteld. Helaas heeft die samenwerking tussen Sinia en Been niet lang geduurd, want nog in de zomer van hetzelfde jaar stierf de zeer gewaardeerde Rinse Sinia na een kort ziekbed op 60-jarige leeftijd.

Een artistieke zoon en dochter

Bij zijn dood liet Rinse Sinia een vrouw, twee zonen en vijf dochters achter. Alle zeven kinderen hadden op de school van hun vader hun hbs-opleiding afgerond. Vader Sinia had dus ook beroepshalve altijd in nauw contact gestaan met zijn kinderen; ook na schooltijd zal het onderwijzen gewoon zijn doorgegaan. Als docent in het tekenonderwijs illustreerde Sinia zelf zijn eigen lesmateriaal en tijdschriftbijdragen. Zo zal hij de lust tot schrijven en tekenen op zijn kinderen overgebracht hebben. Twee van hen, Johan Gerard en Cornelia Maria, hadden een bijzondere passie voor het tekenen en legden zich hier met verve op toe.

Cornelia Maria Sinia (1878-1961)

Cornelia Maria Sinia werd in Hoorn geboren. Ze was nog geen 2 jaar oud toen de familie Sinia naar Brielle verhuisde. Daar werd het gezin uitgebreid met nog drie dochters. Na het overlijden van haar vader verhuisde haar moeder met de dochters naar Oostvoorne. Op hetzelfde adres woonde ook de Leidse student Julius de Boer, met wie Cornelia bevriend was. In de landelijke omgeving van Oostvoorne, met duinen, strand en polders, trok zij met haar schildersezel de natuur in. Aquarellen met vergezichten in lichte pasteltinten werden haar meest geliefde kunstvorm. In 1905 besloot haar moeder naar Barneveld te verhuizen. Voor Cornelia veranderde er in dit jaar nog meer: ze trad in het huwelijk met dr. Julius de Boer en ze exposeerde voor het eerst, met een aquarel van het interieur van de Eusebiuskerk te Arnhem. In de jaren die volgden ontwikkelde zij zich voornamelijk autodidactisch en ontving daarbij waardering en aanmoediging van Jan Toorop en de bekende kunstcriticus H. P. Bremmer. Uit haar werk blijkt dat ze een gevoelig kunstenaar en een groot aquarellist is geweest. Haar werk bevindt zich in verschillende particuliere verzamelingen en musea. Een van haar eerste potloodschetsen is een schets van de Brielse Sint-Catharijnekerk, waaraan zij op negenjarige leeftijd spontaan was begonnen. Die schets was haar zo dierbaar dat zij hieraan jaren heeft gewerkt. Daarvoor kwam zij meer dan eens naar Brielle, altijd in de maand november; op hetzelfde uur van de dag werd dan een detailschetsje gemaakt. Na haar dood in 1961 heeft haar echtgenoot Julius de Boer de hieronder afgebeelde potloodtekening - bestemd voor de raadzaal - aan de gemeente Brielle geschonken.*)



Sint-Catharijnekerk in het licht van 11 November om 11 uur
C.M. Sinia, potloodtekening, 32 X 47,5 cm

Johan Gerard Sinia (1875-1948)

In zijn jongensjaren speelde Johan graag met de andere jongens rond het havenhoofd aan de Brielse Maas. Thuis las hij de spannende indianenboeken van Gustave Aimard. Het lezen van deze avontuurlijke boeken prikkelde zijn fantasie dermate, dat hij zich een toekomst verbeeldde waarin ook hij verre landen en vreemde volken zou bezoeken. Ook zijn oudere broer Hidde sprak er vaak over dat hij naar Nederlands-Indië wilde; dat bleek een realistische wens, waarin zijn vader hem steunde. Naar het Verre Oosten wilde Johan ook wel, maar daarnaast wilde hij kunstenaar of beroepsmilitair worden. Om militair te worden, zo had hij bedacht, kon hij een opleiding volgen. En ook naar de Oost uitgezonden worden, moest, gezien alle wervingsadvertenties in de kranten, niet al te moeilijk zijn. En kunstenaar worden, dat zou bij hem vanzelf gaan, daar hoefde hij niet voor te leren. Johan scheen voor al deze toekomstplannen in de wieg gelegd. Zelfs de eerste drempel, geplaatst te worden op de cadettenopleiding, zal niet zijn grootste zorg geweest zijn. Hij wist zich namelijk gesterkt in zijn carrièrekeuze door zijn vader, die lid was van de toelatingscommissie voor het examen 'cadet' aan de Koninklijke Militaire Academie. In 1896 werd Johan onderofficier, in 1904 1e luitenant bij het 5e Regiment Infanterie en nog in hetzelfde jaar werd hij gedetacheerd bij het Oost-Indisch leger. Op 22 november 1904 trouwde hij met de 27-jarige Christina Maria van de Berg en vier dagen later stapte het kersverse echtpaar aan boord van het schip dat hen naar Nederlands-Indië zou brengen.


J.G. Sinia, het Brielse havenhoofd, 1929

Publicaties van J.G. Sinia in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift

Tijdens zijn detachering in Nederlands-Indië, van 1905 tot 1909, leverde Johan Sinia enkele bijdragen aan Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Zijn stukjes zijn wat stijl en inhoud betreft een mengeling van een reisverslag en een kunsthistorisch verhaal. Hij nam in 1906 als officier deel aan de strafexpeditie naar Bali, waar de Nederlandse troepen Den Pasar, de hoofdplaats van het rijkje Badoeng binnenrukte en er een bloedige strijd gevoerd werd. De onderwerping van de vorst met honderden van zijn toegewijden liep uit op een zelfgekozen zelfmoord, een zogenaamde rituele puputan. Deze bloedige campagne maakte zo veel indruk op luitenant Sinia dat hij er niet of nauwelijks over kon schrijven. Waarschijnlijk voelde hij zich meer een vrijheidsstrijder dan een oorlogssoldaat. Een oorlogscorrespondent wilde hij ook niet zijn, maar wel een zeer goed waarnemer met veel empathie voor de Indonesische bevolking en een groot bewonderaar van de lokale kunstuitingen.



J.G. Sinia, Den Pasar, 1906


Een succesvol tekenaar en publicist

Eind 1909 waren Johan Sinia, zijn vrouw en dochtertje Johanna weer bij hun familie in Nederland. In het familiehuis in Barneveld schreef hij opnieuw artikelen voor Elsevier over zijn detachering in Nederlands-Indië. Daarvoor kon hij putten uit de vele aantekeningen en tekeningen die hij ter plaatse en onderweg had gemaakt, zo leest hij: 'Hier zet ik mij neer om een schets te maken. 't Duurt niet lang of de jeugdige Maleiers hebben hun schuchterheid overwonnen; eerst op een afstand, langzamerhand van dichterbij; volgen zij vol aandacht mijn werk, tot ik op een gegeven oogenblik zit in een kring van goedgunstige critici, nu en dan hun bewondering te kennen gevend door een langgerekt 'wah!. Een kleine dreumes, de donkere oogjes schitterend van genoegen, wijst den omstanders vol trots zijn woning aan. (...)'



Muntok, 1907, het huis van de kleine dreumes


Zijn artikelen, met prachtige tekeningen en veel begrip en sympathie voor de bevolking, alsmede zijn bewondering voor de lokale kunstuitingen en vaardigheden op het gebied van kunstnijverheid, zoals de weef-, vlecht- en smeedkunst, hebben de wereld van de Indonesiër dichter bij het Nederlandse publiek gebracht.



J.G. Sinia, Boegineesch vlechtwerk


Met zijn eerste publicaties in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift vestigde Sinia zijn naam als publicist en illustrator. Vanaf die tijd verschenen er in verschillende tijdschriften artikelen van zijn hand en kreeg hij voor verschillende boeken illustratieopdrachten. Ook vertaalde hij het boek Soenda, een reis door Sumatra, geschreven door Martin Borrmann, van het Duits naar het Nederlands.



J.G.Sinia, Brielle, 1929

A sentimental journey


In 1929 keerde Johan Sinia voor een kort bezoek terug naar Brielle, en hij herinnerde zich hoe hij als jongen 'staande op de wallen van Den Briel, of vanaf het Brielsche havenhoofd', (.) 'vol verlangen had gestaard (.) naar de groote stoomschepen en trotsche driemasters, welke door den Waterweg voeren' en droomde 'van verre landen, welke die schepen bezochten.' Over een andere jeugdherinnering schrijft Sinia: 'Als jongen was mij dit [het oude stedenschoon, JG] niet opgevallen, integendeel, Den Briel was toen volgens mijne inzichten "een afgelegen gat zonder eenige bekoring, waaruit je zoo spoedig mogelijk moest trachten weg te komen".' Maar dan, als man van 54, denkt Sinia er anders over en vervolgt hij: 'Wat waren hier schilderachtige hoekjes, hoe schitterend mooi die oude huizengroepen, waarboven, pralend in fijn grijzen toon, [in November JG] zich verhieven de eeuwenoude muren der Sinte-Catharina, met haar forschen, indrukwekkenden toren.' Voor zijn tocht door Brielle klopte Sinia eerst nog even bij Johan Been aan, volgens Sinia 'den kundigen archivaris en kenner van Den Briel bij uitnemendheid', die aan Johan Sinia zijn Historische gids van Den Briel meegaf. De vertelling, vol herinneringen aan de tijd toen hij er woonde, illustreert Johan Sinia anno 1929 met acht tekeningen en de hierboven afgebeelde aquarel in kleur.



J.G. Sinia, Brielle, 1929


Onder de titel 'Ons mooi Brieltje' in de Nieuwe Brielsche Courant, reageert Johan Been op het artikeltje dat Sinia publiceerde in het maandblad Onze Aarde**) : 'Dat mooie van 'Ons Brieltje' zien niet in de eerste plaats de inwoners. Neen, vreemdelingen zien dat en stadgenoten die reeds vele jaren den Briel verlaten hebben en dan den Briel terugzien. Zo iemand is de heer J. G. Sinia'.



***********************************************************************




*) In het boekje Cor de Boer-Sinia, geschreven door Willem Enzinck, is een groot aantal van haar werken afgebeeld.

**)J.G. Sinia, "Van een Pelgrimage naar den Briel" in Onze Aarde, Maandschrift 1929, uitg. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam