Hoe spel je De Ruijter?



Johan Been zet de puntjes op de "ij"



'De handteekening van Michiel de Ruijter' door Johan Been

 

naverteld door Jenneke Groeneveld


Van Michiel de Ruijter (1607-1676) zijn allerlei relikwieën overgebleven en daarbij zijn de portretten van de admiraal natuurlijk overbekend. Maar met die portretten moeten we oppassen, vertelt Been in zijn studie uit 1907*), want die zullen vaak meer vertellen over de maker zelf dan over het werkelijke uiterlijk van De Ruijter. Het enige echt objectieve dat we van De Ruijter over hebben, is zijn handtekening. En dat was voor Been een goede reden om daar uitgebreid aandacht aan te besteden.

Bij de bestudering van de handtekeningen waren er drie zaken die voor Been opvallend waren.
Ten eerste: hoe De Ruijter zijn naam in zijn handtekening ook spelt, altijd schrijft hij die naam voluit. Dat is ook wel logisch, want in die tijd was vrijwel iedereen alleen maar bekend bij zijn voornaam, oftewel zijn doopnaam. Familienamen werden namelijk nog maar zelden gebruikt. Heette de vader Jan Pietersz., dan heette zijn oudste zoon Pieter Jansz. En diens oudste zoon en de oudste zonen van de broers van Pieter Jansz heetten weer Jan met de naam van hun vader daarachter.
Om al die personen met dezelfde namen te onderscheiden gaf men bijnamen. Zo kreeg de vader van Maerten Harpertsz., oftewel Harpert Maertensz., de bijnaam Tromp (omdat hij in zijn vrije tijd trompet, ofwel tromp, speelde). Maerten Harpertsz. kreeg die bijnaam vervolgens mee van zijn vader. Zo'n bijnaam werd bij het trouwen, dopen en begraven meestal niet in de kerkelijke registers vermeld. Alleen bij uitzondering gebeurde dat toch: bij Tromps eerste huwelijk schrijft de dominee hem in als Merten Herpertsz, luitenant van Mees de Boer, maar bij zijn tweede huwelijk heet hij in het register Capiteyn Merten Herpertsz Tromp.
Op een dergelijke manier, veronderstelt Been, zal het ook met Michiel Adriaensz. zijn gegaan, hoewel niet bekend is hoe Michiel Adriaensz. bij zijn huwelijk werd ingeschreven.
Dr. Scheurleer**) publiceerde in 1907 vier handtekeningen van Michiel Adriaensz. Daaruit blijkt dat hij in 1633 tekent met machyel adryaensen van Vlyssinge, maar in 1635 de naam 'ruyter' toevoegt, terwijl hij in hetzelfde jaar ook nog met machijel adryensen tekent.
In etappes wordt het dus Michiel Ad Ruijter'.


1633 Machgyel Adryaensen van Vlyssinge.
1635 Machghyel adryaensen ruyter
1635 Machghyel adryaensen
1676 V. E. Beminde Man. Michiel Ad ruyter
De onderste is ontleend aan den brief, 23 Maart 1676 aan zijne vrouw gericht, dus een maand voor zijn dood.




Het tweede aspect dat Beens aandacht trok, was de schrijfwijze van Ruijter: deed hij het mét of zonder puntjes op de y. Been vermoedde eerst, dat ij in y veranderde toen Michiel Adriaensz. een belangrijk man werd. Dat vermoeden bleek echter onjuist, want de y-spelling ging vooraf aan de ij-spelling. Zo blijkt uit de door dr. Scheurleer gepubliceerde handtekeningen dat hij in 1635 zijn naam met een y spelde. Aan prof. Blok***) ontleent Been dat Michiel Adriaensz. op 16 september 1641 tekende als machyel adryaense de ruyter. In 1676, in een van zijn laatste brieven, had De Ruijter twee puntjes op de y gezet.

Been ziet een logische ontwikkeling: als matroos en als schipper schrijft De Ruijter, zijn eigen doopnaam, gevolgd door die van zijn vader; als hij in aanzien stijgt, voegt hij van Vlyssinge toe. Als vlootvoogd, vindt hij een vaste vorm voor zijn handtekening, zoals ieder die veel schrijft.

Nu vraagt Been zich af: tekende Michiel Adriaensz. zijn verslagen van de Vierdaagse Zeeslag, van Chatham, Solebay, Schooneveld en Kijkduin, met Ruyter of met Ruijter? Been vraagt dat aan de enige die daar uitspraak over kan doen, namelijk de Algemene Rijksarchivaris, die die verslagen onder zijn berusting heeft. Zijn antwoord was, dat De Ruijters handtekening voorkomt in zijn familiearchief, in zijn verslagen van de door Been genoemde zeeslagen en ook in eerdere en latere admiraliteitsstukken. Hij tekent in 1659 al als Michiel Ad. Ruijter. Ook daarna tekent hij de in de Admiraliteitsarchieven berustende stukken overal met ij in Ruijter.
De Algemeen Rijksarchivaris leidt daaruit af, dat de handtekening in Het Nederlandsch Zeewezen, deel 2, van J.C. de Jonge, in het bijzonder wat de ij aangaat, overeenkomt met de 'originele' handtekening, met de ij met twee punten daarop.

Beens derde aandachtpunt is, dat de admiraal meestal schreef: Michiel Ad Ruijter. Maar in de handschriften is zichtbaar wat in druk wegvalt: een krulletje aan de d, dat vaak doorloopt naar de R. Dat krulletje namelijk wijst op een weggelaten letter. Volgens Been staat er eigenlijk, niet michiel Ad ruijter, maar michiel A druijter.
Beens veronderstelling klopt met een brief die Dirk Siercks, schrijver op het schip Oostergoo, in 1659 schreef aan jonkheer Barthold van Ayla. In die brief staat enkele malen: "dvice-admiraal dRuyter". Nog een reden om de d niet vast te maken aan de A van Adriaensz. is, dat ook Michiels zoon Engel tekende als E. dRuijter.
Been noemt echter twee bezwaren tegen zijn eigen veronderstelling. Ten eerste wijst hij erop dat de door Scheurleer vermelde eerste handtekening van 1635 machgyel adryaensen ruyter laat zien -zonder d- en in de door de Rijksarchivaris aangehaalde handtekening in De Jonge is duidelijk de r achter Ad. te lezen.

Hoe dat zij, De Ruijter heette niet Ruijter, maar De Ruijter, zo blijkt ook uit het Deense adels diploma van 1660. Daarbij is het ondenkbaar, dat hij eigenlijk Ruijter zou heten, terwijl iedereen hem voortdurend aanspreekt en aanschrijft als De Ruijter. Prins Frederik Hendrik hechtte bijvoorbeeld zijn zegel aan twee lastbrieven, waarin op 20 juni 1641 Michiel Adriaensz. de Ruijter werd benoemd tot kapitein op het schip de Haaze en tot schout-bij-nacht over de hele vloot.

Beens eindconclusie luidt: De Ruijter hoort gespeld te worden met het lidwoord "de" en met een "ij".

Been houdt zich vervolgens strikt aan deze schrijfwijze en in alle boeken en tijdschriftbijdragen die na de publicatie over de handtekening uitgegeven of herdrukt worden, zien we dat de y-grec plaats heeft gemaakt voor de ij met puntjes.

Beens verhandeling leert ons al met al dat het begin 19e eeuw geen slecht idee was om te kiezen
voor vaste familienamen en voor een vaste spelling.






Met het beschreven onderzoekje "Hoe spel je De Ruijter", en nog enkele andere Michiel de Ruijter-publicaties leverde Been een bijdrage die, in 1907, in verband met de viering van de 300e geboortedag van Michiel de Ruyter 1607-1907, verschenen.

Ook de dichter-zanger J.H. Speenhoff schreef naar aanleiding van dit herdenkingsjaar een liedje. Altijd goed op de hoogte van het actuele, is, naar het schijnt, het artikel over het wel of niet plaatsen van de 'puntjes op de ij', niet aan hem voorbijgegaan. In een spotliedje geeft hij zijn mening over de 'De Ruyter-herdenking:


Eerst werd Rembrandt opgehemeld,
Toen werd Bilderdijk geëerd.
Holland heeft zich ziek gehuldigd,
Feest gevierd en gedineerd.

En nu wordt er met De Ruijter
door het nageslacht gegeurd.(...)
't Regent ingezonden stukken
Vol met muggenzifterij,
Hoe de naam was van De Ruijter
Met een i, of met een ij;
Of hij wel De Ruijter heette
Of alleen maar Adriaan,
Straks schrijft iemand in de kranten
Och, die knul heeft nooit bestaan.(...)

Vlissingen liep op 'n hoopje
Toen hij in den toren zat,
Ieder die Michiel zag klimmen
Juichte: "Wat 'n held is dat!"
Als De Ruijter nu nog leefde
En hij deed dezelfde mop,
Voedde men hem niet voor zeeheld
Maar voor glazenwasser op. ****)



*) Johan Been, 'De handteekening van Michiel de Ruijter', in: Neerlandia, 1907, blz. 52-54.
Johan Been, 'De handteekening van Michiel de Ruijter', in: Historische Fragmenten, blz. 119-126.
**) D.F. Scheurleer, Michiel Adraensz. de Ruyter, Martinus Nijhoff, 's Gravenhage 1907.
***) P.J. Blok, Michiel Adraenszoon de Ruyter, in: Onze Eeuw, jrg 7, 1907.
****) J.H. Speenhoff, Liedjes, Wijzen en Prentjes, vierde bundel W.L & J. Brusse, Rotterdam, 1907.