ZEEUWSE JONGEN
DOOR
JOH. H. BEEN.

Zeeuwse jongen; ingekleurd door Jennifer Sepers

Daar liep een Zeeuwse jongen
Te dwalen langs de zee;
De ranke scheepjes voerden
De vlugge Jantjes mee;
En 't bruiste door de baren,
Waar 't zonnelicht op viel:
„Waar blijft mijn Zeeuwse jongen,
Waar blijft, waar blijft Michiel?"

Daar zat een Zeeuwse jongen
Te dromen in de school,
Tot plotseling zijn ogen
Opflikkerden in jool;
Want weer drong door zijn wezen
Het lokkend zeegebruis,...
„Neen," zongen wind en golven,
„Aan wal hoor jij niet thuis!"

Daar stond een Zeeuwse jongen
Te draaien aan het wiel,
Tot hem de hand verslapte
En lustloos nederviel;
Want door de lijnen klaagde
De zeewind dag aan dag
Van 't water, dat hem lokte
En waar zijn hart in lag.

Daar voer een Zeeuwse jongen
Het wijde zeegat uit.
„Wat wil die kleine rakker
Hier op zo'n grote schuit?"
Zo lachten de matrozen,
En heel die mooie zee
Vol goud van zonnestralen,
Die lachte blijde mee.

Daar was een Zeeuwse jongen,
Een sukkel op het strand,
Die eens de roem zou worden,
De glorie van zijn land...
En heft ons volk na eeuwen
Zijn naam als juichkreet aan,
Dat wordt door heel de wereld
Begrepen en verstaan.