Been, Johannes Hendrik (1859-1930)

ouderlijk huis

Ouderlijk huis

Johannes Hendrik Been werd op 8 februari 1859 geboren in Brielle. Vader Dirk Been was op dat moment ambulant handelaar in kledingstoffen, terwijl zijn vrouw Cornelia in het voorvertrek van het woonhuis in de Voorstraat te Brielle een winkeltje dreef in manufacturen. In het Brielle van die tijd leefden de mensen in een stabiele situatie van betrekkelijke welvaart, die te danken was aan scheepvaart en visserij. Angst voor de toekomst kende men nauwelijks; de mensen leefden er nog als eilandbewoners waarvan de meesten het eiland nooit verlieten. Vader Been echter zocht zijn klandizie buiten Brielle en wel in het marineplaatsje Hellevoetsluis. Voor de bevoorrading van zijn stoffen ging hij regelmatig naar een koopman in Rotterdam. Het vriendschappelijke contact dat hieruit ontstond zou van invloed zijn op de toekomstplannen van zoon Johan.

Met zijn twee veel oudere zusters was Johan het nakomertje en hekkensluitertje in het warme en hechte gezin van vader en moeder Been. Aan aandacht ontbrak het Johan niet. Totdat hij kon lezen, las zijn vader Dirk hem regelmatig de sprookjes van Andersen voor. Dit kwam de ontwikkeling van Johans fantasie en taalgevoel ten goede. Al op de lagere school viel Johan op door de fantasievolle en expressierijke opstellen die hij schreef. Helaas toonde zijn onderwijzer weinig begrip voor dit ontluikende poëtische talent en in plaats van hem aan te moedigen, kreeg hij straf voor de grote onzin die hij, volgens zijn onderwijzer, op papier had gezet. Thuis, op de zolder, voerde Johan graag komedies op. Hij speelde regelmatig 'domineetje'. Dit leidde ertoe dat zijn ouders vol trots hun kind al als een toekomstig predikant zagen. Het hiervoor benodigde studiegeld vormde geen probleem: het zou bekostigd worden door de bevriende Rotterdamse koopman.

Been als gymnasiast

Zo ging Johan op twaalfjarige leeftijd naar het Brielse gymnasium met de gedachte dominee te worden. Op het gymnasium hadden de leraren, evenals zijn onderwijzer op de lagere school, weinig begrip voor Johans poëtische taaluitingen. De tijd die Johan besteedde aan zijn vele gedichten ging volgens zijn leraren ten koste van andere vakken. Johan, een uitgesproken alfa-leerling, deed er volgens zijn bezorgde leraren beter aan zijn tijd aan wiskunde te besteden. Het dichten werd hem verboden. Zouden zijn leraren hem toch op het maken van een gedicht betrappen dan zou hij daarvoor gestraft worden.

Inmiddels waren de financiële vooruitzichten van zijn vader er niet bepaald rooskleuriger op geworden. Ten gevolge van de aanleg van de Nieuwe Waterweg in 1872 waren zowel Brielle als Hellevoetsluis steeds meer slachtoffer van een algehele economische malaise geworden. Mede door het vertrek van de 'meer vermogende Brielse burgers' zou in 1877 het Brielse gymnasium opgeheven worden. Omdat Johan niet bevorderd zou worden naar klas 5, betekende dit dat hij voor het behalen van zijn diploma naar een andere stad zou moeten. Bij dit alles kwam ook nog dat de Rotterdamse koopman zijn financierings-belofte introk, dit, omdat Johan een andere kerkelijke richting dan die van zijn weldoener was toegedaan. Redenen genoeg voor Johan om zo snel mogelijk een diploma op zak te krijgen en zijn eigen kost te verdienen. Dat was moeilijk, want behalve de poëzie en de Brielse geschiedenis was er weinig dat hem kon boeien. Door de nood gedwongen liet hij zich in 1876 aan de Normaalschool inschrijven. Al in april 1877 behaalde hij de akte voor hulponderwijzer. Zijn eerste aanstelling als onderwijzer was in Nieuwenhoorn, een dorp niet ver van Brielle, maar te ver om dagelijks heen en weer te reizen. Begin 1879 kreeg hij een benoeming aan de Brielse kosteloze school. Nu kon hij nu weer terug naar zijn geliefde woonplaats, zich weer bij zijn familie voegen en zoals hij gewend was regelmatig naar het stadsarchief gaan om daar in eeuwen-oude papieren te speuren.

Een overtuigd schoolmeester voelde de jonge Been zich helaas niet. Bovendien had hij ernstige ordeproblemen. Maar er kwam uitkomst: voor de klas ontdekte hij dat hij zijn leerlingen kon boeien door hen te vertellen over de vaderlandse geschiedenis. Met zijn verhalen kon hij ze bereiken, een band met hen smeden. Johan Been ontpopte zich als een begenadigd verteller. Hij die geen schoolmeester had willen worden, is het ook niet geworden. Hij werd, zoals hij zelf beweerde, onderwijzer: 'Schoolmeester ben ik nooit geweest, maar wel onderwijzer. Een groot verschil hoor!'

Been aan het begin van zijn carrière

Buiten het onderwijs stelde Been zich in maatschappelijk opzicht buitengewoon actief op. Hij richtte 'De Brielsche Debatingclub' (1884) op, werkte als verslaggever voor de plaatselijk krant en hield lezingen voor 'de avondjes'. Na een aantal feuilletonreeksen in de plaatselijke krant, die hij toen nog schuchter met het pseudoniem 'Ammon van Brielle' ondertekende, durfde Been het rond 1890 aan zijn werk voor te leggen aan iemand uit de officiële literaire wereld. De hem aanbevolen dr. Jan ten Brink beoordeelde zijn manuscripten welwillend en voorzag ze van opbouwende kritiek. Nog hetzelfde jaar werd Beens novelle 'Naar Zee' geplaatst in de 'Nederlandsche Illustratie' en met een zilveren medaille bekroond. Dit gaf Been zoveel zelfvertrouwen dat hij met een gewaagd voorstel kwam. In 1893 namelijk schreef hij een pamflet voor het behoud van de toren van de Brielse Catharijnekerk. Het pamflet trok de aandacht van vele Nederlanders. Beens restauratieplannen oogsten succes, het benodigde geld kwam binnen en niemand minder dan de bekende bouwmeesters dr. Petrus J.H. Cuypers en zijn zoon Joseph Th. J. Cuypers namen de supervisie op zich. Daarmee werd de noodlijdende toren gered en was Johan Been op slag in en buiten Brielle een geëerd burger geworden. Een nieuwe mijlpaal volgde in 1895 toen hij benoemd werd tot archivaris van Den Briel. Ook in deze wereld waren het de mannen van reputatie die Johan Been verder het zadel in hielpen. Ingewerkt door ds. H. de Jager, won Been al snel het vertrouwen van andere archiefspeurders van naam. Zo ontving Been bij zijn benoeming tot archivaris, zelfs een persoonlijke aanmoediging van de bekende historicus Robert Fruin. In 1897 werd Been toegelaten als lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden en in 1899 als lid van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond. Been bezat dus verschillende kwaliteiten. Hij was schrijver, archivaris, onderwijzer en verdediger van het Brielse belang.

Been met klerk aan het werk in het archief

Vanaf die tijd liep Beens carrière op rolletjes: hij werd een bijzonder soort archivaris. Hij haalde het archiefwezen uit de elitaire sfeer door zichzelf als archivaris toegankelijk op te stellen en het Brielse stadsarchief aan de man te brengen. Dit deed hij onder andere door zijn publicaties te larderen met relevante authentieke tekstfragmenten. Voor het dagelijkse routinewerk nam hij een 'aankomend' klerkje in dienst. Over zijn bijzondere archiefvondsten schreef Been in vele variaties, van proza tot poëzie, van lied tot drama en openluchtspel, van krantenstuk tot boekwerk. Ook zijn andere werkzaamheden liepen voorspoedig. Zijn onderwijzersbaan kreeg een extra dimensie doordat Been zijn leerlingen ook daadwerkelijk bij het schrijven van zijn jeugdboeken betrok. 'De Tocht naar Paradijsland'(1898), een samenspraak tussen een onderwijzer en zijn leerlingen, levert hiervan het bewijs. Zo bleef hij dicht bij de taal- en belevingswereld van het kind. Voor de jeugdboeken die hij schreef, dienden zijn leerlingen als proefkonijn. Kon hij hun aandacht vasthouden, dan wist Been dat zijn boek geslaagd was. Na een aantal jeugdboeken onder het pseudoniem Hendrik Eben, enkele Brielse romans, waarin het leven van een zeemanszoon centraal staat, en de biografische schetsen van zeehelden van eigen bodem: Maerten Harpertsz. Tromp en Witte Cornelisz. de With, besloot Been een jongensboek te schrijven dat alle elementen van de vorige boeken in zich had: een maritiem historisch jeugdboek. De firma Kluitman te Alkmaar gaf Been het advies zijn boeken meer te dramatiseren. Dit hield voor Been in dat hij de handeling niet bij een grootheid als een bekende zeeheld legde, maar de handeling liet verrichten door jongens waarmee jeugdige lezers zich makkelijker konden identificeren. De boeken die Been volgens dit recept schreef, behoren tot Beens bekendste jeugdboeken. Ook voor Been geldt dat in Alkmaar de Victorie begon. In 1907 verscheen in het kader van het Michiel de Ruyter-herdenkingsjaar: 'De drie Matrozen van Michiel de Ruyter'. Een jaar later volgde zijn klassiek geworden jongensboek 'Paddeltje, de scheepsjongen van Michiel de Ruijter', en veel later, in 1920, door de oorlogsomstandigheden uitgesteld, het vervolg daarop: 'Om de schatten van Il Tigretto'. De zogenaamde Michiel de Ruyter-cyclus waartoe deze boeken behoren, telt zeven werken.

In totaal bestaat Beens oeuvre uit ongeveer vijftig oorspronkelijke boeken. Daarnaast zijn er nog de vele kleinere bijdragen in verhalenboeken, tijdschriften, kranten, schoolboekjes, zondagsschoolboekjes enz. Zijn veel gebezigde uitspraak: 'ik drink uit een klein glaasje, maar het is mijn eigen glaasje' staat symbool voor zijn historisch werk: zijn kleine, maar eigen Brieltje inspireerde hem een leven lang tot het beschrijven van talloze omvangrijke en minder omvangrijke fragmenten uit de geschiedenis van zijn geboorteplaats. Aan het succes van zijn boeken hebben ongetwijfeld ook de illustraties van gerenommeerde tekenaars, als onder andere J. C. Braakensiek, J. H. Isings jr. L. Raemaekers en M. C. Middelhoek bijgedragen.

Het werkterrein van Been

Op den duur viel het Been steeds moeilijker zijn onderwijzersbaan te combineren met het archiefwerk, het schrijverschap en de journalistieke arbeid. In 1908 kwam hij in conflict met het nieuwe schoolhoofd. De uitstapjes naar het archief onder schooltijd werden hem verboden. In 1910 werd Been eervol ontslag verleend. Na de dood van zijn ouders bleef de nog altijd vrijgezelle Been met zijn beide ongehuwde zusters in het ouderlijk huis wonen. Het feit dat hij goed verzorgd werd en zijn zeer nabij gelegen werkterrein verklaart misschien dat Been veel tijd aan het schrijven heeft kunnen besteden.

Johan Been heeft, hoe kan het anders, in zijn geboorteplaats zijn sporen nagelaten. Zo zijn het plaatselijk museum, de VVV, de padvinderij, en muziek- en gymnastiekvereniging 'Libertatis Primitiae' een deel van zijn omvangrijke erfenis. Maar ook in passieve zin heeft Johan Been zijn sporen nagelaten. In het huis waarin hij zijn leven lang gewoond heeft, is een gevelsteen aangebracht, verder herinneren onder andere een straatnaam, een plaquette aan de muur van de Catharijnetoren en een monumentale Johan Been-bank aan deze voor de stad zo belangrijke figuur.


Jenneke Groeneveld